Politieke stromingen

Vooraf

Het koninklijk wapen

In de 19e eeuw is het politieke systeem zoals we dat nu kennen ontstaan.
Na 1850 werden de eerste politieke groeperingen opgericht. In deze opdracht kijk je hoe ons parlementair stelsel is ontstaan.
Je kijkt nogmaals naar de Grondwet van 1848 en je bestudeert de verschillende politieke stromingen.

Aan het eind van de opdracht kun je

  • de belangrijkste kenmerken uit de Nederlandse Grondwet van 1848 beschrijven.
  • de kenmerken van de politieke stromingen 'liberalisme' en 'socialisme' beschrijven en vergelijken.
  • uitleggen waarom 1848 bekendstaat als revolutiejaar.
  • een aantal rechten uit de Nederlandse Grondwet van 1848 beschrijven. Wat vindt je het belangrijkste recht? Motiveer je mening.

De antwoorden op deze vragen schrijf je in je schrift of typ je in OneNote.

 

Politiek van de 19e eeuw

De invoering van de Grondwet van 1848 was de basis voor de moderne politiek. De politieke macht lag nu vooral bij het parlement en de regering in plaats van bij de koning. Politieke partijen zoals in onze tijd waren er nog niet. Tweede Kamerleden waren vooral individuen met conservatieve of liberale standpunten. Conservatieven wilden geen veranderingen, de liberalen juist wel.
Een afgevaardigde in de Tweede Kamer handelde individueel. Wel waren er groepen politici met vergelijkbare denkbeelden, die soms gezamenlijk een standpunt innamen.

Door de snelle veranderingen in de 19e eeuw op het gebied van de industrialisering veranderde de maatschappij. De problemen en politieke vraagstukken die daaruit voortvloeiden, stimuleerden de partijvorming. Liberalen kregen te maken met tegenstanders die zich politiek organiseerden vanuit godsdienst of levensovertuiging zoals de confessionelen en de socialisten. Dat motiveerde ook de liberalen tot het oprichten van politieke partijen.

Aan het einde van de eeuw bestonden er verschillende politieke partijen die georganiseerd waren op basis van het geloof (protestanten, katholieken) of op basis van ideeën over economie en maatschappij (SDAP en enkele liberale partijen).

 

Protestanten

De godsdienstige identiteit was een belangrijke richting in de politiek. Zo had je protestante en katholieke afgevaardigden in de Tweede Kamer die zich bij het vormen van standpunten vooral lieten leiden door het geloof. De belangrijkste vertegenwoordiger van de protestanten was Abraham Kuyper.

Hij zette zich fel af tegen de liberalen en later ook tegen de socialisten, omdat zij in zijn ogen een goddeloze politiek voerden. De liberale wet die staatssteun alleen aan openbare scholen toekende was de protestanten een doorn in het oog. De schoolstrijd die eruit voortvloeide had tot gevolg dat protestanten zich beter organiseerden. In 1879 richtte Kuyper de eerste landelijk georganiseerde politieke partij op: de Antirevolutionaire Partij (ARP). De ARP vormde sindsdien een belangrijke machtsfactor in de politiek en was gericht tegen liberalen en socialisten.

Bij de schoolstrijd werkten de protestanten samen met de katholieken. Beide gelovige groepen wilden dat de overheid ook geld gaf aan hun scholen, net als aan de openbare scholen.

 

Katholieken

De katholieken in de Tweede Kamer waren eerst blij met de politiek van de liberalen. Die hadden immers gezorgd voor de nieuwe Grondwet waarin ook vrijheid van godsdienst was opgenomen. Zodoende konden katholieken zich in Nederland weer openlijk organiseren.
Al snel richtten de katholieken in de Tweede Kamer zich echter tegen de liberalen. Het liberalisme had als politieke motor individuele vrijheid en niet de godsdienst. Katholieken keurden dit af. In de schoolstrijd, de strijd om staatssteun voor confessionele scholen die liberalen alleen toekenden aan openbare scholen, vonden de katholieken een bondgenoot in Abraham Kuyper.

Een katholieke politieke partij liet lang op zich wachten. Pas in 1926 werd de RKSP opgericht. De belangrijkste katholieke politiek leider was de priester Herman Schaepman. Hij was een van de eerste katholieken in de Tweede Kamer. Hij moest niets hebben van het liberalisme en streefde naar een rechtse coalitie van confessionele partijen.
Hij had ook een duidelijk standpunt over de sociale kwestie. Arbeiders verdienden een beter bestaan vond hij, maar tegelijkertijd was hij fel tegen het goddeloze socialisme. Hij was daarom voor de oprichting van een katholieke vakbond die kon strijden voor een beter leven van katholieke arbeiders.

 

Liberalen

De liberalen in de Tweede Kamer in de tweede helft van de 19e eeuw kun je indelen in twee groepen: de conservatief-liberalen en de links-liberalen. De conservatief-liberalen, waar ook Thorbecke toe behoorde, stelden vrijheid voorop. De staat moest daarvoor de gunstige voorwaarden creëren. Verder was in hun ogen het individu verantwoordelijk voor zijn eigen lot. Zij wilden daarom niet dat de staat zich ging bemoeien met het lot van arbeiders.

Links-liberalen waren het daar in principe niet mee oneens maar hadden meer oog voor de werkelijkheid. Zij vonden dat de staat wel degelijk moest ingrijpen als de zaak uit de hand liep. Deze liberalen zoals Samuel van Houten en Kappeyne van de Coppello wilden wetten die burgers zouden beschermen tegen misbruik en armoede.

Liberale politici waren verantwoordelijk voor de eerste belangrijke sociale wetten zoals het Kinderwetje van Van Houten (1874), de Arbeidswet (1889), de Wet op leerplicht (1901), de Woningwet (1901) en de Ongevallenwet (1901).
Dat waren de eerste pogingen om de armzalige omstandigheden waarin arbeidersgezinnen leefden, te verbeteren.

 

Socialisten

De eerste afgevaardigde die opkwam voor de arbeidersbelangen was Bernardus Heldt. Hij werd in 1885 als eerste arbeider in de Tweede Kamer gekozen. Enkele jaren later volgde Domela Nieuwenhuis, de leider van de Sociaal Democratische Bond (SDB). Hij was lid van de Tweede Kamer, maar twijfelde desondanks of arbeiders niet beter konden overgaan tot revolutie. Nieuwenhuis was een charismatische leider en had veel aanhang bij de armsten in de samenleving.

Een socialistische partij met grote aanhang was de Sociaal-Democratische Arbeiders Partij SDAP onder leiding van Pieter Jelles Troelstra.
De SDAP richtte zich in de strijd voor arbeiders vooral op de Tweede Kamer. Daar zouden de veranderingen doorgevoerd moeten worden. Daarom was algemeen kiesrecht ook een belangrijk agendapunt voor de SDAP. Hoe meer vertegenwoordigers in de Tweede Kamer, des te meer politieke macht, was de gedachte.
In 1897 veroverde de SDAP de eerste twee zetels.

Communisme

Volgens de Duitse denker Karl Marx was het socialisme slechts een overgangsfase op weg naar het communisme. Het communisme is gericht op een klasseloze samenleving met een gemeenschappelijk bezit van de productiemiddelen. Iedereen werkt naar vermogen en neemt naar behoefte.

Volgens de communistische theorie is de enige manier om de ongelijkheid af te schaffen een revolutie: de arbeidersklasse werpt de welgestelde klasse omver.

Het communisme kreeg in Nederland al vroeg steun en in 1918 ontstond de CPH (Communistische Partij Holland), die later haar naam veranderde in CPN (Communistische Partij Nederland).

Algemeen kiesrecht

De Grondwet van 1848 legde de basis voor de moderne parlementaire democratie. Toch was er nog een belangrijk verschil met de moderne politiek: het ontbreken van algemeen kiesrecht. Volgens het censuskiesrecht in de 19e eeuw mochten alleen mannen van 23 jaar en ouder die voldoende belasting betaalden hun stem uitbrengen.

Stapsgewijs werd het kiesrecht uitgebreid. Naast het betalen van voldoende belasting gingen ook andere zaken meetellen zoals het betalen van huur of het wel of niet kunnen lezen en schrijven.

 

 

Vanaf 1900 was het vooral de SDAP die zich sterk maakte voor het algemeen kiesrecht. De SDAP had als doel om verbeteringen voor de arbeiders tot stand brengen via het parlement, de Tweede Kamer. Hoe meer socialisten er in de Tweede Kamer werden gekozen, des te groter de kans op veranderingen. Omdat de potentiële kiezers van de SDAP geen stemrecht hadden, werd het algemeen kiesrecht een belangrijk programmapunt.

In 1917 was het zover. Alle volwassen mannen van 25 jaar en ouder kregen kiesrecht. Het vrouwenkiesrecht kwam twee jaar later in 1919. In 1922 konden alle volwassen mannen en vrouwen voor het eerst hun volksvertegenwoordigers kiezen.

 

Opdracht 1

1848 - Grondwet
Het jaar 1848 wordt wel gezien als het jaar waarin ons politieke systeem is ontstaan. In dat jaar kwam de Nederlandse Grondwet tot stand. In de Grondwet werd geregeld hoe ons land geregeerd moest worden.

Ga naar de Kennisbank geschiedenis:

KB: Grondwet 1848

Toch was er nog een belangrijk verschil met de moderne politiek: het ontbreken van politieke partijen en het ontbreken van algemeen kiesrecht.
In 1850 had nog slechts een zeer beperkt deel van de bevolking kiesrecht.

Probeer uit te zoeken:

  • wie er in 1850 mochten stemmen voor de Tweede Kamer.
  • wat bepaalde of een persoon wel of niet mocht stemmen.
  • wanneer het algemeen kiesrecht voor mannen in Nederland werd ingevoerd.
  • wat het verschil is tussen actief kiesrecht en passief kiesrecht.
  • wanneer vrouwen voor het eerst mochten stemmen voor de Tweede Kamer.

 

Opdracht 2

Liberalisme
De politieke stroming die er voor heeft gezorgd dat de Grondwet tot stand kwam, noemen we het liberalisme.
Ga opnieuw naar de Kennisbank geschiedenis:

KB: Liberalisme

Beantwoord de volgende vijf vragen:

  • Wat is het uitgangspunt van het liberalisme?
  • Wat moest volgens de liberalen de politieke rol van de kerk zijn?
  • Hoe dachten de liberalen over de rol van de staat?
  • Waarom kreeg het liberalisme in de tweede helft van de 19e eeuw steeds meer aanhangers?
  • Hoe heet de eerste politieke partij van de liberalen?

Bespreek de antwoorden op deze vijf vragen met een klasgenoot.

 

Opdracht 3

Politiek rond 1900
Liberalen wilden dat de staat zich zo min mogelijk met het leven van de mensen bemoeide. Iedereen was zelf verantwoordelijk voor zijn geluk. Socialisten waren het daar niet mee eens. Zij wilden juist dat de staat zou zorgen voor goede werkomstandigheden en een normaal loon voor de arbeiders.
Naast de liberalen en socialisten was er nog een derde groep: de confessionelen. Of eigenlijk nog twee groepen: de katholieken en de protestanten. De liberalen wilden een sterke scheiding tussen kerk en staat en de meeste socialisten hadden niet veel op met de kerk. De confessionelen wilden juist dat er politiek gevoerd werd op basis van het geloof.

Bestudeer in de Kennisbank het onderdeel over de politieke situatie in de 19e eeuw:

KB: Protestanten

KB: Katholieken

KB: Liberalen

KB: Socialisten

Vragen:

  1. Waar of niet waar?
    Confessionelen zijn voor een sterke scheiding van kerk en staat.
    1. Waar
    2. Niet waar
  2. Waar of niet waar?
    In de schoolstrijd werkten de protestanten en katholieken samen tegen de liberalen.
    1. Waar
    2. Niet waar
  3. Waar of niet waar?
    De confessionelen wilden met de schoolstrijd bereiken dat ook katholieke en protestantse scholen overheidsgeld zouden krijgen.
    1. Waar
    2. Niet waar
  4. Hoe heette de partij die door Abraham Kuyper werd opgericht?
    1. De Rooms Katholieke Staats Partij (RKSP)
    2. Anti Revolutionaire Partij (ARP)
  5. Tot welke confessionele stroming behoorde Herman Schaepman?
    1. katholieken
    2. protestanten
  6. Wat betekent het woord sociaal?
    1. Dat je vooral rekening houdt met jezelf.
    2. Dat je rekening houdt met andere mensen.
  7. Waar of niet waar?
    Het socialisme had de meeste aanhang onder arme boeren op het platteland.
    1. Waar
    2. Niet waar
  8. Wie wordt wel beschouwd als de grondlegger van het socialisme in Nederland?
    1. Johan Rudolf Thorbecke
    2. Ferdinand Domela Nieuwenhuis
  9. Hoe heette de socialistische partij die in 1894 werd opgericht?
    1. PvdA (Partij van de Arbeid)
    2. SDAP (Sociaal Democratische Arbeiders Partij)
  10. Waar of niet waar? Na de oprichting van de SDAP stemden alle arbeiders op deze partij en haalde de partij meteen heel veel zetels.
    1. Waar
    2. Niet waar

 

Opdracht 4

Albert Hahn
In de negentiende eeuw ontstaat er een splitsing binnen de socialistische beweging. Eén stroming binnen de socialistische beweging gaat ervan uit dat veranderingen alleen door een gewelddadige revolutie te bereiken zijn, een andere socialistische stroming wil ook andere, niet gewelddadige, middelen toepassen.

Bekijk de tekening van Albert Hahn van 6 juni 1909. De tekening heeft als onderschrift: Kameraden zoo moet het gaan!

  1. Met de tekening maakt Albert Hahn propaganda voor één van beide stromingen.
    Voor welke opvatting maakt de tekenaar Hahn propaganda. Leg je antwoord uit.
  2. Welke stroming heeft in Nederland de meeste aanhang onder socialisten gekregen? Licht het antwoord toe.

Maak jouw eigen website met JouwWeb