Vooraf

In de tijd van monniken en ridders (de middeleeuwen) was er sprake van een standenmaatschappij: de bevolking was opgedeeld in verschillende groepen die elk hun eigen rechten en plichten hadden. In deze opdracht onderzoek je deze standenmaatschappij. Je kijkt vooral naar één speciaal kenmerk van de standenmaatschappij, het feodalisme of het feodale leenstelsel.

Aan het eind van deze opdracht kun je

  • in eigen woorden uitleggen hoe het feodale leenstelsel werkte.
  • illustreren dat het leenstelsel de basis van het bestuur vormde.
  • de verschillen en overeenkomsten tussen het feodale leenstelsel en hofcultuur vastleggen in een schema.

 

De antwoorden op deze vragen schrijf je in je schrift of typ je in OneNote.

 

Inleiding - Het feodalisme

In de middeleeuwen speelde de adel een belangrijke rol bij het besturen van een gebied. De koning of vorst had een leger nodig om zijn land te verdedigen en om oorlog te voeren. Hij was afhankelijk van zijn belangrijkste krijgsmannen die tot de adel behoorden.

Deze krijgsheren, ook wel vazallen genoemd, kregen van de vorst een leen (een stuk grond) om van de opbrengst te leven en om hun wapenuitrusting te bekostigen.
De belangrijke krijgsheren konden delen van hun grond op hun beurt in leen geven aan lagere krijgsheren (de lage adel). Dit systeem wordt ook wel het feodale systeem genoemd. Het feodalisme is kenmerkend voor de standenmaatschappij van de middeleeuwen.
Naast krijgsheren konden trouwens ook bisschoppen beloond worden door ze een stuk grond in leen te geven. Op die manier werden ook geestelijken een onderdeel van het politieke stelsel.

Het leenstelsel - 1

Het leenstelsel was bij de Franken de basis van het bestuur. De Frankische hofmeier (beheerder van de hofhouding) Karel Martel was de eerste die op deze manier grond als leen aan zijn krijgsheren toevertrouwde.

Hij voerde veel oorlogen en daarom was een sterk leger erg belangrijk. Omdat de wapenrusting van zijn krijgsheren erg duur was, gaf Martel zijn edelen grote stukken grond. De opbrengst moest genoeg zijn om van te leven en om de paarden en wapenuitrusting van de heer en zijn soldaten te bekostigen.

 

Het leenstelsel - 2

Leenheer
Karel Martel gaf als leenheer zijn belangrijkste krijgsheren een leen. Zo kon hij rekenen op de onvoorwaardelijke steun van zijn leenmannen. Onder Karel de Grote kregen de leenmannen naast militaire taken ook andere taken. Karel maakte zijn leenmannen ook de belangrijkste bestuurders van zijn rijk. Zij zorgden in hun gebied voor de rechtspraak en de belastinginning

Leenman
Een leenman kreeg zijn leen uit handen van de vorst en zwoer aan hem een eed van trouw. Hij leefde van de opbrengst van zijn domein. In geval van oorlog steunde hij met zijn soldaten de koning of vorst. Omdat een leenman afhankelijk was van onderaanvoerders beloonde hij hen met een deel van zijn land. De leenman werd daardoor leenheer voor de achterleenmannen.

Achterleenmannen
Een achterleenman zwoer trouw aan zijn leenheer en leefde van de opbrengst van zijn leen. Ook hij kon weer een deel van zijn leen opnieuw belenen aan lagere edelen.

Achter-achterleenmannen
Ook deze categorie leenmannen had bepaalde voorrechten en verplichtingen naar hun directe leenheer. De oorspronkelijke leenheer stond echter erg ver van hen af.

Ridders
Ridders waren door de heer ingehuurde beroepssoldaten te paard. Zij waren door een eed van trouw verbonden aan hun heer. In de vroege middeleeuwen droegen zij maliënkolders, leren kleding versterkt met opgenaaide metalen plaatjes. Een ridder was erg duur in het onderhoud. Om zijn paard, opleiding en wapenrusting te kunnen betalen was de landbouwopbrengst van een of meerdere dorpen nodig. Ridders waren vaak van eenvoudige komaf, de oudsten uit boerengezinnen.

Monniken
Ook kloosters of bisschoppen konden in de praktijk een leen ontvangen. In dat geval was een klooster of de bisschop de spil van een hoeve. De verplichtingen van boeren en horigen bleven hetzelfde. Boeren pachtten grond van een klooster en betaalden belasting. Horigen waren eigendom van een klooster of bisschop.

Boer
De meeste gewone mensen in de vroege middeleeuwen waren boeren en horigen. Zij vormden de derde stand. Deze groep was arm, had weinig te vertellen en was sterk afhankelijk van hun heer.
Uit deze groep werden de gewone soldaten gerekruteerd voor het leger van de heer.

 

Standenmaatschappij

Een standenmaatschappij is een samenleving waarin de bevolking in verschillende groepen of standen is opgedeeld die elk hun eigen rechten en plichten hebben.

De standenmaatschappij uit de middeleeuwen bestond uit drie standen.

De eerste stand was de geestelijkheid. Geestelijken traden ook op als bestuurders en kregen grote invloed op het dagelijks leven van de mensen.

De tweede stand bestond uit de adel. Ridders die land in leen kregen gaven de leen door aan hun kinderen, zo werd de leen erfelijk.

Helemaal onderaan, in de derde stand bevonden zich de boeren en later de burgerij.
Bovenaan de standenmaatschappij stond de keizer of koning.

Opdracht 1

Het feodalisme
Bestudeer uit de Kennisbank geschiedenis het volgende onderdeel:

KB: Feodalisme

Historiek.net: Verschil hofstelsel en leenstelsel

Video: Het leenstelsel onder Karel de Grote (Kijk van 3:40 tot 4:47 min.)

Beantwoord daarna de volgende 11 vragen.

  1. In de middeleeuwen was sprake van een standenmaatschappij.
    Welke stand bemoeide zich met het bestuur?
    1. Geestelijken (eerste stand).
    2. Adel (tweede stand).
    3. Boeren en burgers (derde stand).
  2. Waar had de koning de adel (krijgsmannen) nog meer voor nodig?
    1. Voor het bouwen van kastelen en het houden van riddertoernooien.
    2. Voor de verdediging van het koninkrijk en het veroveren van nieuw gebied.
  3. Hoe betaalde de koning de krijgsmannen die voor hem vochten?
    1. Met een leen: een stuk grond waarvan zij de opbrengst mochten hebben.
    2. Met een opleiding tot ridder en een wapenrusting.
  4. Hoe wordt het systeem genoemd waarbij een leenheer grond in leen geeft aan zijn leenmannen?
    1. Feodale stelsel
    2. Hofstelsel
  5. Wat is een kenmerk van het feodale systeem?
    1. Een edelman krijgt een wapenuitrusting van een leenheer om te kunnen vechten in het leger van de koning.
    2. Een edelman krijgt een stuk land in leen van een leenheer om in zijn levensonderhoud te voorzien.
  6. Wat was het voordeel voor een leenheer om zijn krijgsheren een stuk land in leen te geven?
    1. Door een stuk land in leen te geven, kon hij rekenen op steun van zijn leenmannen.
    2. Door een stuk land in leen te geven, nam de opbrengst van de grond toe.
  7. De leenheer maakte zijn leenmannen ook belangrijke bestuurders.
    De leenmannen zorgden in hun gebied voor ...
    1. wegen en woningen
    2. rechtspraak en belastinginning
  8. Waar of niet waar?
    Een leenman was een leenheer voor de achterleenmannen.
    1. Waar.
    2. Niet waar.
  9. Waar of niet waar?
    Een achterleenman was een leenheer voor de achter-achterleenmannen.
    1. Waar.
    2. Niet waar.
  10. Waar of niet waar?
    De ridders die vochten in dienst van de koning waren altijd van adel.
    1. Waar.
    2. Niet waar.
  11. Wat kun je zeggen over de positie van de boeren en de horigen in de middeleeuwen?
    1. Boeren en horigen waren arm en sterk afhankelijk van hun heer.
    2. Boeren en horigen werkten vaak voor verschillende heren of kloosters.

Alle vragen beantwoord?
Vergelijk je antwoorden met de antwoorden van een klasgenoot.
Hebben jullie verschillende antwoorden, vraag dan hulp aan de docent.

 

Bekijk nu de video:

Opdracht 2

Drie standen
Op deze middeleeuwse afbeelding staan de drie standen: geestelijkheid, adel en boeren.
Hoe groot waren in die tijd de standen ongeveer ten opzichte van elkaar?

  1. 10% van de mensen hoorde bij de adel en geestelijkheid, de rest bij de boeren.
  2. 50% van de mensen hoorde bij de adel en de geestelijkheid, de rest bij de boeren.
  3. De drie standen waren ongeveer even groot.

Opdracht 3

Eed
Eed uit de achtste eeuw:

"Ik heb mij onder deze voorwaarden onder uw bescherming geplaatst: u geeft mij een stuk grond dat ik namens u mag besturen. Ik van mijn kant moet u, zolang ik leef en zoals het bij een vrij man hoort, met krijgsdienst dienen en gehoorzamen. "

Wie legde deze eed af?

  1. Een leenheer.
  2. Een geestelijke.
  3. Een horige.
  4. Een vazal.

Opdracht 4

Rechten
In de middeleeuwen waren veel boeren horig aan een kasteelheer. Deze horige boeren moesten onder andere een deel van de oogst afstaan aan hun heer en ze mochten zijn land niet verlaten. Horigen hadden behalve plichten ook een recht.

Welk recht hadden ze?

  1. Als ze ziek werden of te oud waren om te werken, hadden ze recht op gratis voeding en verzorging door hun heer.
  2. Bij gevaar van oorlog, plundering of roof, mochten ze veiligheid zoeken binnen de muren van het kasteel van hun heer.
  3. Hadden het recht om hun kinderen tot hun tiende jaar gratis onderwijs te laten volgen op het kasteel van hun heer.

 

Opdracht 5

Piramide
Het Feodalisme in de middeleeuwen wordt soms voorgesteld als een piramide.
In de piramide staat de koning dan helemaal bovenaan.
De vorst schenkt aan vertrouwelingen een leen, dat maakt de vorst tot leenheer.
De ontvanger is een leenman (of kroonvazal).
De leenman kan zelf als leenheer optreden door stukjes van zijn leen aan achterleenmannen in leen te geven. En zo verder... .

Teken zelf een piramide zoals hiernaast en zet de verschillende leenheren/leenmannen op de juiste plaats in de piramide.
Zet de landbouwbevolking (boeren en horigen) ook in de piramide.
Geef in de piramide met pijlen aan wie van wie afhankelijk is.
Zoek bij iedere laag in de piramide een passende afbeelding.

Begrippenlijst

Leenstelsel – feodale stelsel
Karel deelde zijn rijk op in delen, die edelen en bisschoppen namens hem bestuurden. Het feodalisme of leenstelsel ontstond vanaf de negende eeuw, was een politiek stelsel en manifesteerde zich op continentaal, Europees niveau.

Leenheren
Die bestuurders kregen het gebied in leen van de keizer: de keizer was de leenheer en de bestuurders waren leenmannen of vazallen.

Leenmannen / vazallen
De leenmannen kregen een gebied in leen van hun leenheer.

Drie standen
In de tijd van monniken en ridders ontwikkelden zich drie maatschappelijke standen: de geestelijkheid, de adel en de boeren.

Geestelijkheid, eerste stand
Geestelijken traden ook op als bestuurders en kregen grote invloed op het dagelijks leven van de mensen.

Adel, tweede stand
De adel (de heren, de leenmannen) ontwikkelde zich tot een erfelijke stand.

Boeren, derde stand
Boeren (de werkers op het land), bezetten de derde stand.

Franken - Karel Martel
De Frankische koning Karel Martel was de eerste vorst die op deze manier grond als leen aan zijn krijgsheren toevertrouwde.